Jacobsladder 1983-2



 D E   J A C 0 B S L A D D E R 	
 
  
Orgaan van de Historische Vereniging 
"0tto Cornelis van Hemessen" 
     Woubrugge 
  
Jacobsladder 1983-2 blz -1 -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o- DE JAC0BSLADDER April 1983 Tweemaandelijkse uitgave van de Historische Vereniging "0tto Cornelis van Hemessen” te Woubrugge Opgericht: 12 juni 1979 - Beschermheer : D. Brouwer de Koning. burgemeester van Woubrugge Redaktie : H.J.Bosman en H.van der Wereld Stencilwerk : C. Kroon Bestuur : H.J. Bosman, voorzitter, Dokter Lothlaan 22, 2431 AC Woubrugge, tel. 01729--8807; H. van der Wereld, secretaris, Acaciastraat 26, 2404 VB Alphen aan den Rijn; G.J. Keyser, bestuurslid, Leidse Slootweg 4, 2481 KR Woubrugge; Mej. W. Faber, bestuurslid, Van Duivenvoordestraat 21, 2481 XK Woubrugge Contributie: f 12,50 per jaar, te voldoen op onze rekening bij de Rabobank te Woubrugge, nr.3524.14847 giro: 95108 -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

Agenda ALV 1983

AGENDA ALGEMENE LEDENVERGADERING, 17 MEI A.S. IN DE WIJK, 20.00 1. Opening 2. Ingekomen srukken 3. Jaarverslag secretaris 4. Jaarverslag penningmeester 5. Verslag kascommissie 6. Vaststelling jaarstukken en begroting 1983/1984 7. Décharge van het bestuur 8. Verkiezing bestuursleden kandidaten: voorzitter, secretaris, penningmeester, 2 bestuursleden aftredend en niet herkiesbaar: W. Faber Evt. tegenkandidaten dienen zich uiterlijk veertien dagen van te voren schriftelijk bij de secretaris aan te melden 9. Verkiezing kascommissie 10. Jaarprogramma volgend kalenderjaar 11. Rondvraag P a u z e Na de pauze vertonen wij (onder voorbehoud) de film "Het archief" (45 min.) -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

RIJNBODE

Uit "De Rijnbode" van 10 februari 1923: "Een Leidsche deugniet van 8 jaar had Vrijdag geen lust naar school te gaan en nam te Leiden post op de treeplank van onzen autobus en arriveerde zoo in ons dorp (Woubrugge). Door onzen veldwachter opge­merkt, die de kleine baas zag dwalen, werd hij des middags weder bij zijn ouders gebracht".
Jacobsladder 1983-2 blz -2

SECRETARISSEN

SECRETARISSEN VAN WOUBRUGGE Nu per 1 maart 1983 de heer A.A.J. Meester uit het Noord-Hollandse Hoogkarspel is benoemd tot gemeentesecretaris van Woubrugge, ter voorziening in de vacature die ontstond door de pensionering van de heer H.J. Hoogenboom is het misschien aardig om eens te zien wie dit belangrijke ambt in de loop der jaren in onze gemeente hebben vervuld. We gaan daarvoor een kleine twee eeuwen terug in de geschiedenis, naar het eind van de achttiende eeuw. In 1783 zien we Jacobus Claessen als secretaris van Esselijkerwoude optreden. Hij werd in 1811 opgevolgd door Cornelis Kempenaar, een Woubruggenaar van geboorte, die naast secretaris ook nog notaris was. Hij werd schout van Esselijkerwoude en later de eerste burgemeester van Woubrugge, in 1825. Toen Kempenaar burgemeester werd, werd hij tegelijkertijd ook benoemd tot secretaris. Bij brief van 24 januari 1830, afkomstig van Gedeputeerde Staten, deed burgemeester Kempenaar in de raadsvergadering van 23 februari 1830 mededeling van het feit dat hij op eigen verzoek ontheven was van zijn taak als secretaris. In zijn plaats werd benoemd zijn zoon Jacob. Tijdens de moeilijkheden die er in 1851 ontstonden naar aanleiding van de benoeming van burgemeester mr. J.H.V. van Reede van Oudshoorn legde Jacob Kempenaar zijn secretarisambt neer. Hij werd opgevolgd door Ja­cob Kroon. Hij bleef niet ZO lang aan als zijn voorganger, namelijk tot 1855. Zijn functie werd echter na 1855 gecontinueerd, nadat in 1855 Hoogmade bij Woubrugge werd gevoegd. In de raadsvergadering van 31 oktober 1851 kwamen de jaarwedden van de burgemeester, de wethouders, de secretaris en de ontvanger ter sprake. We bepalen ons hier tot de vergoeding die de secretaris ont­ving. Kroon ging naar huis met tweehonderdzestig hele guldens per jaar. De raad vond dat bedrag billijk, maar was ook van gedachte dat de wedde van de secretaris wel wat hoger kon worden vastgesteld. Ove­rigens was dit jaarsalaris van toepassing op gemeenten van minder dan vierduizend inwoners en daar behoorde Woubrugge toen ook onder. Ingevolge de nieuwe gemeentewet van 185l veranderde er nog al wat op bestuurlijk gebied. Secretaris Jacob Kempenaar, daarnaast - net als zijn vader dat was geweest - ook nog notaris, mocht deze beide ambten niet meer gelijktijdig vervullen. Er werd wel een verzoek aan Gede­puteerde Staten gericht om Kempenaar in beide functies te laten, maar Gedeputeerde Staten waren onverbiddelijk. In de raadsvergadering van 16 maart 1852 moest er een nieuwe secretaris worden gekozen, omdat Kempenaar koos voor het notariaat. Er werd een voordracht van twee personen opgemaakt met de namen van Albert Kroon en Dirk Pieter Ramp, beiden inwoners van Woubrugge. Met algemene stemmen (vijf) werd Kroon
Jacobsladder 1983-2 blz -3 gekozen tot secretaris. De raadsvergadering van 29 juli 1862 was de laatste die werd genotu­leerd door gemeentesecretaris Kroon. De notulen van 29 maart 1862 zijn met een andere hand geschreven en ondertekent door de heer G. Swart als waarnemend secretaris. Op 22 september overleed Kroon. In de vergadering van 9 december 1862 deed het raadslid C. van Dörnberg Heiden het voor­stel om het presentiegeld van het lopende jaar ten behoeve van de wedu­we Kroon af te staan. Met algemene stemmen werd dit voorstel aanvaard. In de raadsvergadering van 24 september 1862 werd op voorstel van burge­meester P. van Schravendijk de heer Dirk van Schravendijk, secretaris te Ter Aar, aangewezen om tijdens de vergaderingen te fungeren als secretaris. Daarna werd, eveneens op voorstel van burgemeester Van Schravendijk, de heer T.C. Hoogendoorn, klerk ter secretarie van Nieuwveen en Zevenhoven, met algemene stemmen belast met de tijdelijke waarneming van de secretarie van Woubrugge. Besloten werd om een advertentie in de “Haarlemsche Courant” te plaatsen, waarin sollicitanten werden opgeroe­pen voor de functie van gemeentesecretaris van Woubrugge. Uit de sollicitatiebrieven werd een lijst van aanbeveling van twee personen gemaakt. Bovenaan stond de naam van Pieter de Ridder uit Hulst, als tweede stond genoemd Jan Hendrik van Suchtelen uit Oegstgeest. Het raadslid C. van Dörnberg Heiden wenste een tijdelijke aanstelling tot 1 januari 1863, welke tijdelijke benoeming na die datum eventueel in een definitieve aanstelling kon worden omgezet. Voorts stelde hij dat de nieuwbenoemde op 1 november 1862 in dienst moest treden. Dit voorstel werd met algemene stemmen aangenomen. Op Pieter de Ridder werden twee stemmen uitgebracht en op Jan Hendrik van Suchtelen vier, zodat de laatste werd benoemd tot tijdelijk secretaris. De 34-jarige Van Suchtelen bleek, ondanks zijn tweejarige arbeid op een secretarie elders, niet te voldoen. Op alle door hem gemaakte notulen had men op- en aanmerkingen. Vandaar het besluit om alsnog in zee te gaan met sollicitant De Ridder. In de vergadering van 30 december 1862 werd Pieter de Ridder met unanieme stemmen, voorlopig voor een maand, als secretaris aangesteld. Hij werd in 1869 burgemeester van Woubrugge, maar bleef het ambt van secretaris uitoefenen. In 1882 werden de salarissen van de burgemeester en de secretaris herzien. Voordien verdiende De Ridder als burgemeester f 700 per jaar, terwijl hij voor het secretarisambt f 550 toucheerde. In het voorjaar werd De Ridder ernstig ziek. De heer J.A. de Ridder, burgemeester en secretaris van Zwammerdam, verklaarde zich bereid om in de vergadering van 23 mei 1883 als secretaris op te treden. Loco-burgemeester D.P. Ramp stelde in die raadsvergadering dat er nu voorzien moest worden in de waarneming der betrekking van secretaris, waarvoor
Jacobsladder 1983-2 blz -4 zich al enkele gegadigden hadden aangemeld. Om daarbij aangevoerde redenen wenste de vergadering de benoeming van een waarnemend-secretaris nog enige dagen uit te stellen. De raad besloot wel om een functionaris aan te stellen waaraan men géén (!) vergoeding of toelage behoefde te verstrekken. In de volgende raadsvergadering, 2 juni 1883, werd met algemene stemmen W.J. Ansingh tot tijdelijk secretaris gekozen. Hij was volontair ter secretarie van Alkmaar. Secretaris Ansingh vertrok in het najaar, toen burgemeester De Ridder weer beter was. Ansingh kreeg eervol ontslag maar de raad wilde hem toch niet helemaal met lege handen laten vertrekken. Een “klein aandenken” vond men wel op zijn plaats: f 30 had Woubrugge over voor de diensten door de tijdelijke secretaris aan de gemeente bewezen ••• In 1888 werd De Ridder wederom ernstig ziek. De notulen, van 2 en 30 mei werden echter wel door hem ondertekend. Het secretariaat werd tijdelijk waargenomen door de zoon van de burgemeester, A.J. de Ridder, die voor zijn verdiensten later een gratificatie van f 25 kreeg. Op 23 oktober 1888 werd burgemeester De Ridder opgevolgd door Arend Lu­dolf Wichers. Op 31 oktober zat hij de Woubrugse raad voor het eerst voor, in welke hoedanigheid hij met algemene stemmen werd gekozen tot secretaris. Precies een jaar later vroeg Wichers - waarschijnlijk ten gevolge van zijn gezondheid, nadat hij al enige tijd met ziekteverlof was geweest - om ontslag als secretaris met ingang van 1 maart 1890 of zoveel vroeger als zijn opvolger in dienst zou kunnen treden. Op 21 no­vember keurden Gedeputeerde Staten het ontslag goed. Alvorens de raad in haar vergadering van 16 december 1889 overging tot de benoeming van een nieuwe gemeentesecretaris, hield men zich bezig met de vaststelling van een instructie voor de nieuwe functionaris. Hierna bracht burgemeester Wichers de aanbeveling ter tafel. Daarop stonden twee namen, te weten die van C. Kammeraat, ambtenaar ter secre­tarie van Alkemade, en J.P.Ch. ten Geusendam, ambtenaar ter secretarie van Lopik. Alle stemmen werden uitgebracht op de heer Kammeraat, wes­halve hij benoemd werd. Cornelis Kammeraat werd op 17 juni 1849 te Woubrugge geboren. Volgens Van Hemessen kwam de familie Kammeraat in 1798 uit Benthuizen naar Wou­brugge. Hij was gemeente-ontvanger en ambtenaar ter secretarie te Alke­made tot zijn benoeming tot gemeentesecretaris van Woubrugge. Van 1888 tot Kammeraat’s benoeming was wethouder Visser opgetreden als loco-se­cretaris. De raadsvergadering van 31 december 1889 was de eerste die door Kammeraat mede ondertekend werd, terwijl hij op 6 februari 1890 voor de eerste maal notuleerde. In deze vergadering legde hij ook de eed af. Met ingang van 1 januari 1898 werden wederom de salarissen herzien. De
Jacobsladder 1983-2 blz -5 secretaris kreeg een opslag van f 200, zodat hij nu f 750 per jaar ver­diende. Naast zijn werk als secretaris was Kammeraat ook nog gemeente-ontvanger. De laatste notulen tekende hij op 12 april 1916. Kammeraat, die wegens zijn verdiensten voor de gemeente Woubrugge werd benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, vertrok op 21 februari 1927 naar de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Hij overleed op 6 december 1933. Niet gedurende zijn gehele dienstverband met de gemeente Woubrugge was Kammeraat secretaris. In 1917 trad tijdelijk J. van Dam in die hoedanigheid op, waarschijnlijk wegens ziekte van Kammeraat. Van 1 september 1917 tot 15 oktober 1928 was burgemeester J.C. Baumann tevens secretaris van onze gemeente. Ook zijn opvolger, J.E. Boddens Hosang, was van 15 mei 1929 tot 9 januari 1935 naast eerste burger ook nog secretaris. Na het vertrek van Boddens Hosang naar de gemeente Naar­den was van 10 januari 1935 tot 1 maart 1946 de heer H.E.M. Schaminée secretaris. Hij was op 29 oktober 1905 geboren. Na vanaf 1923 gewerkt te hebben bij de gemeenten Bommel en Huissen in Gelderland (waar hij de studie voor de gemeente-administratie volgde) en Eibergen, werd hij in oktober 1931 benoemd in Woubrugge, als tweede ambtenaar ter secretarie, administrateur der bedrijven (water en electriciteit) en agent der arbeidsbemiddeling en werkloosheidsverzekering op een jaarwedde van f l.400. In de vergadering van 10 januari 1935 benoemde de gemeenteraad hem tot gemeentesecretaris uit een aanbeveling van twee personen, te weten de heer J. van Reenen, eerste ambtenaar ter secretarie en gemeente­ontvanger en de heer Schaminée. De gemeenteraad had zich eerder uitgesproken voor splitsing van de bestaande functie burgemeester en secre­taris. Aan het maatschappelijk leven in Woubrugge en in de regio nam hij intensief deel. Zo was hij secretaris van het crisis-comité tot mei 1940, se­cretaris van de KVP afd. Hoogmade, secretaris van de bedrijfsvereniging voor landbouw en veeteelt in de Rijnstreek, publicist in het orgaan van de R.K. land- en tuinbouwbond in het bisdom Haarlem, secretaris-penningmeester van de Veenderpolder, de polder Oudendijk, de Bospolder en de Doespolder. Hij verzorgde de voorlichting aan tuinders in Hoogmade in verband met hun financiële problemen met betrekking tot de pachtwet. De oorlogsjaren zijn aan Woubrugge ook niet ongemerkt voorbijgegaan. Er was schade bij de afbraak van woningen, toen nodig voor het maken van schootsveld voor de Duitsers, vorderingen van paarden en hooi, fietsen, radio's, koper. Ook mensen werden gevorderd voor arbeid voor de Duitse weermacht. Dat laatste werd op vele manieren bemoeilijkt. Te denken valt bijvoorbeeld aan de “opgeblazen” tyfusepidemie in Hoogmade. In februari werden de burgemeester van Woubrugge, de heer Rijnders, en
Jacobsladder 1983-2 blz -6 gemeentesecretaris Schaminée bijna op dezelfde dag benoemd tot burgemeester, respektievelijk van Middelharnis/Sommelsdijk en van Zevenber­gen, zulks per 1 maart 1946. Gemeentesecretaris Schaminée trouwde met een dochter van de Hoogmadese hoofdonderwijzer Th. Bosman. Hij werd als secretaris van Woubrugge opgevolgd door diverse waarnemers, tot en met 31 december 1946. Per 1 januari 1947 werd de op 16 februari 1918 te Hoogmade geboren Hendrikus Johannes Hoogenboom benoemd tot gemeentesecretaris van Woubrugge. Hij is de zoon van de toenmaals bekende Hoogmadese veldwachter Hoogen­boom. In 1936 behaalde Hoogenboom in Leiden zijn HBS-diploma, waarna hij een kantoorbaan accepteerde bij een conservenfabriek. Hoewel van nature geen ambtenaarsbloed in de aderen hebbende, werd hij toch in 1940 als secretarieambtenaar aangesteld op het gemeentehuis te Woubrugge onder burgemeester H.B.N. Mumsen tegen de vorstelijke vergoeding van f 50 per maand. Onder de burgemeesters Rijnders en Van Fenema klom hij enkele rangen omhoog. Toen hij eenmaal tot het inzicht was gekomen, dat het beroep van ambtenaar toch ook zijn voordelen had, werd zijn studie voor het diploma gemeenteadministratie beloond. Kort nadat burgemeester J.C. van Wageningen zijn intrede had gedaan (l augustus 1946) volgde benoeming tot gemeentesecretaris. Hoogenboom werd gekozen uit dertig sollicitanten en in_de raad werd zijn benoeming met vier tegen drie stemmen bekrachtigd. Deze kleine meerderheid betrof destijds niet zozeer de capaciteiten van de heer Hoogenboom als wel het feit dat hij een der eerste katholieke ambtenaren op de secretarie van Woubrugge zou worden. Na in november 1948 in het huwelijk te zijn getreden, verhuisde hij naar de Dokter Lothlaan in Woubrugge, waar hij nu nog steeds woont. Eén van zijn belangrijkste nevenactiviteiten ontplooide de heer Hoogen­boom in de Woubrugse parochieraad bij de langdurige voorbereidingen voor de totstandkoming van het multifunctioneel gebouw, tevens R.K. kerk aan de Bateweg. Als bestuurslid bewoog hij zich op velerlei ter­rein. Hij was een kwart eeuw bestuurslid van het Groene Kruis en evenzo vele jaren van de Feestcommissie 1928. Niet te tellen is het aanta1 malen dat hij zitting had in commissies en comités om iets voor te bereiden. Zo zijn we gekomen aan de persoon van Antonius Adrianus Johannes Meester (Ton) uit Hoogkarspel. De nieuwe secretaris is - héél toevallig - ­op dezelfde dag jarig als zijn voorganger. De heer Meestor is wel wat jaartjes jonger: hij dateert van 16 februari 1945. Geboorteplaats: Vinkeveen-Waverveen. Secretaris Meester studeerde na het behalen van zijn ULO-A-diploma Gemeenteadministratie I, Staatsinrichting MO, Gemeenteadministratie II, maar deze laatste studie maakte hij niet af.
Jacobsladder 1983-2 blz -7 Na het verlaten van de school was hij aanvankelijk werkzaam op een be­drijfsbibliotheek in Uithoorn en later op het research-laboratoriun van datzelfde bedrijf, CINDU. Daarna werkte hij bij de inkoopafdeling van Vroom & Dreesmann te Amsterdam. Zijn ambtelijke loopbaan begon op 1 juli 1964. Toen trad hij in dienst van de gemeente Vinkeveen en Waverveen, waar hij begon met archief werkzaamheden. Al snel stapte hij over naar de juridische sector. Per 16 mei 1968 ging hij naar de gemeente Akersloot, daar speciaal belast met de werkzaamheden betreffende de volkshuisvesting en de gemeentelijke eigendommen. Op 1 november 1969 ging hij terug naar Vinkeveen en Waverveen waar het zwaartepunt van de werkzaamheden kwam te liggen op het gebied van de volkshuisvesting, de sport, de recreatie en de uitvoering van diverse administratieve wetten. Op 1 september 1972 trad hij in dienst van de gemeente Hoogkarspel waar hij betrokken was bij de uitvoering van bestemmingsplannen en algemeen juridisch werk. De gemeente Hoogkarspel werd op 1 januari 1979 opgeheven en tezamen met Westwoud en Blokker-Oost werd de nieuwe gemeente Drechterland gevormd. Sindsdien was de heer Meester daar voornamelijk belast met beleidsvoorbereiding en ruimtelijke ordening. Daar­naast was hij betrokken met alle tot de afdeling Algemene Zaken beho­rende sectoren (ruimtelijke ordening, bestuurszaken, burgerzaken, in­terne zaken en archief en welzijn). De heer Meester was in zijn voormalige woonplaats Hoogkarspel verder voorzitter van de R.K. parochieraad, secretaris-penningmeester van de plaatselijke kruisvereniging, secretaris vormingscentrum jonge volwassenen, leider van een ontspanningscentrum voor jongeren. Hij is getrouwd heeft drie kinderen: Jeroen (13), Barbara (9) en Gabriëlle (4). In kort bestek heb ik u iets verteld over de secretarissen van onze ge­meente. Mijn dank gaat uit naar de gemeente Woubrugge voor het inzien van de oude raadsnotulen, naar de heer Meester die mij een overzicht van zijn loopbaan verstrekte, evenals naar de heer H.E.M. Schaminée, die eveneens een korte levensbeschrijving stuurde. Voorts naar collega Wim Korteling, die gegevens over C. Kammeraat achterhaalde. Het bestuur van de Historische Vereniging “Otto Cornelis van Hemessen” wenst de heer Meester een prettige werkkring in onze gemeente toe. Hans van der Wereld -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

POELGEEST

DRIE MAAL POELGEEST IN DE MIDDELEEUWEN Zoals met de meeste oude kastelen het geval is, hullen zij zich in de nevelen van de duistere middeleeuwen. Wat betreft “Oud Poelgeest”, bij Oegstgeest, weet men dat de Utrechtse bisschop een stuk land bezat met een “villa”, dat waarschijnlijk de grondslag vormde voor het latere kasteel “(Oud) Poelgeest” (± 960). In 1282 komen we in het Oorkondenboek de Van Woudes tegen. Van Hemessen zegt in zijn “Wandeling door Woubrugge en Hoogmade”: “Wij vonden uit dit tijdperk nog een uittreksel van een leenbrief: het stuk is zeer kort. “De Graaf gaf aan Jacob van Woude ‘t Geregt van Esselickerwoude ende tiens ende die viskerie van der A uter lentebede, toe pont, uter Bottinge ent die Hoghemade” (Oorkondenboek 1231-1284)”. (Bottingen: een schatting die om de drie jaar werd ingevorderd tot onderhoud van hof en bijbehorende tuinen etc.) Het blijkt dus dat wat de Van Poelgeesten bezaten nu in het bezit is van de Van Woude’s! Waarom weten we niet, maar na de moord op Floris V
Jacobsladder 1983-2 blz -8 komen het pas weer tegen in 1320 als Floris van Alkemade het huis te Poelgeest in het ambacht Poelgeest en Oegstgeest opdraagt aan de burg­graaf van Leiden ten behoeve van zijn broer Hendrik Jansz. van Alkema­de, gezegd van Poelgeest. Op een kaart van ongeveer 1600 wordt het vermeld als “het vervallen Huys te Poelgeest” Sinds 1946 is het verhuurd aan de Stichting Oud-Poelgeest, die er een vormingscentrum vestigde. Interessanter voor ons zijn “Groot Poelgeest” en “Klein Poelgeest” omdat ze met de geschiedenis van Woubrugge en Hoogmade te maken hebben. Oude bronnen hadden met de verwarrende moeilijkheid te kampen dat er bij Koudekerk nog twee kastelen hebben gelegen, die de naam “Poelgeest” hadden en waar twee families hebben gewoond die ook deze naam droegen. Pas de laatste decennia heeft bronnenonderzoek aangetoond dat er vaak verwisseling heeft plaatsgevonden tussen de Van Poelgeesten van “Groot Poelgeest” en “Klein Poelgeest”. Men vergelijke bijv. de jaartallen en namen in Van Hemessen: “Eene wandeling door Woubrugge en Hoogmade”, o.a. blz. 128 en het Leids Jaarboekje 1949 het artikel over Gerrit van Poelgeest. Het kasteel “Groot Poelgeest” of, zoals het ook wel genoemd wordt “Huis te Horn”, werd in het midden van de dertiende gebouwd. In 1326 nam Dirk II van Poelgeest, heer van Hoogmade, er zijn intrek. Hij ont­ving het kasteel in leen van Willem III, aan wie hij het eerst had opgedragen. Reeds in 1252 kreeg Dirk I van Poelgeest van graaf Willem II voor bewezen diensten Hoogmade en land rond Esselijkerwoude. Tevens kreeg, hij het recht mensen van buiten het graafschap Holland op zijn land toe te laten. Het Oorkondeboek (J.G. Kruisheer) zegt: - "1252 aug.17, leger bij Caub--16 kal. septembris - Beleent Dirk van Poelgeest met het recht, op zijn - goederen tussen Hofdijk, Esselike en Woutbroeke, - Friezen van buiten het graafschap toe te staan - zich te vestigen, die dan zullen zijn vrijgesteld - van alle grafelijke lasten; - maar behoudt zich daarbij boeten voor".
Jacobsladder 1983-2 blz -9 verloren de Van Woudes alle bezittingen, om ze in 1301 weer terug te krijgen als dank voor de hulp in de strijd tegen de bisschop van u­trecht. Dat voor die tijd de Van Woudes invloedrijke personen zijn geweest, blijkt uit de volgende oorkonden (v.d.Bergh, O.H.Z.): - 1285, 27 oct. "Verzoening Gijsbrecht v.Amstel, - Jan bisschop van Utrecht en Floris V, mede - ondertekend door Van Woude". - - 1288, 21 Maart. "Medebekrachtiging door Van Woude - bij de verzoening tussen Floris V en Herman van Woerden Hoe de Van Poelgeesten het in 1326 weer in bezit hebben gekregen, is eveneens onduidelijk. De Van Poelgeesten van "Groot Poelgeest" waren evenals de Van Woudes aanhangers van de Hoekse Partij gedurende de Hoekse en Kabeljauwse twisten en hun huizen te Koudekerk en Warmond werden daarom door graaf Willem V regelmatig belegerd en in 1352 moest Poelgeest eraan geloven, en bij verdrag ingenomen: - 1352, 13 Juni. "Hertog Willem begeert, dat hem het Huys - te Poelgeest te Koudekerk ingeruimd worde, of anders dat - enige Edellieden en Steden het zelve belegeren zoude". - (Charterboek, v.Mieris) In 1354 werd alles tussen Margaretha en haar zoon Willem echter geregeld en werd hij als landsheer aanvaard. Gerrit van Poelgeest, zoon van de waarschijnlijk in 1344 overleden Dirk II bleef op “Groot Poelgeest” wonen, dat hij in 1354 weer terug had gekregen. Zijn kleinzoon, ook een Gerrit, maakte de brand van 1415 mee, waardoor het kasteel flink beschadigd werd. Die grote brand zal zeker een ramp voor de bezitter zijn geweest. Toch voelde hij zich rijk genoeg om te trouwen met Margaretha van Doornick. Omstreeks 1415 is hij in het huwelijk getreden en als weduwengoed ingeval van zijn over­lijden besprak hij: “Dat ambacht van Hoichmade mit alle sinen toebe­horen. Item den tiende van vijf hoeven veenlande, dair elck hoeve groot is of is 32 morgen, gelegen in den veen aan die Corte Aaer opstrekken­de tussen der steet ende der groter hoeve”. Op 15 augustus 1416 is hij medeondertekenaar van de belofte der ede­len en de steden van Holland om na Willems dood zijn dochter Jacoba als rechtmatig opvolgster te erkennen en te gehoorzamen. Het blijkt dat hij zijn woord houdt tot in het uiterste. Omdat hij daarmee een tegenstander wordt van Jan van Beieren, wordt omstreeks 1420 zijn kasteel verwoest door deze Jan van Beieren als hij op weg is om Leiden te belegeren. (De herbouw heeft hem “wel 1000 schilden gekost” (Valor Feudorum, 1470). In de zoen tussen Jan van Beieren en Leiden op 17 augustus 1420 gesloten, komt nog een speciale passage voor om de twistenden van Sint-Lambertusdag te verzoenen:
Jacobsladder 1983-2 blz -10 Gerrit van Poelgeest stond door het aan hem opgelegde losgeld diep in de schuld bij Jan van Beieren. We weten niet hoe hij, terwijl “Groot Poelgeest” vrijwel zeker geplunderd en verwoest was, het losgeld van 4000 Wilhelmus Hollandsche schilden heeft betaald. Ook Hoogmade wordt een schatting van 100 schildon opgelegd. We vinden hem het volgend jaar al weer onder Jacoba's getrouwen. Nog op 3 augustus 1428 staat hij onder “ons lieve Getrouwe” van Jacoba in de charters. Als Jacoba alle macht uit handen heeft gegeven (zoen van Delft, 1428), volgt Gerrit ook hierin en wordt een trouw onderdaan van de nieuwe landsheer. Als beloning voor zijn trouw aan Jacoba kan hij “een lijfrente van 100 's jaars declareren”. Later vinden we hem terug in het gerecht van Leiden. In 1430 wordt hij benoemd tot gouverneur: “van onsen lande van Texel, van Weringen, van Schoonhoven, van Be(er)wijk, van Gortig bende van allen stede bende dorpen air gelegen bende vort van allen onsen heiligden, douarieën bende beweidingen in Holland, in Zeeland, bende in Friesland, Smit allen hoeren ende toebehoeren”. Het kasteleinschap van Teylingen werd door hem in 1445 verwisseld met dat van Schoonhoven. Ook bekleedt hij de funktie van Raad in het Hof van Holland. In zijn hoedanigheid van heer van Hoogmade is Gerrit van Poelgeest betrokken geweest bij de totstandkoming van de zelfstandige parochie Hoogmade, dat tevoren onder Jacobswoude ressorteerde. Jan van Poelgeest, de andere zoon van Dirk II, en enige Kabeljauwsgezinde van Poelgeest, wordt in 1365 bij Dordrecht zodanig “dodelijk” gewond, dat hij pas stierf in 1390, nadat hij eerst op de Hooge Waard “Klein Poelgeest” stichtte. Deze Jan, getrouwd met Belia van Oister­wijck (dochter van Beatrix van Woude), had o.a. een dochter genaamd Aleid. Hertog Albrecht van Beieren was na de dood van zijn echtgenote Margaretha van Brieg, onder de bekoring geraakt van deze Aleid van Poelgeest. Reeds in 1387 werd zij regelmatig in zijn omgeving gezien; hij schonk haar huizen in Den Haag en Leiden en overstelpte haar met juwelen. Het b1ijkt dat zij ook invloed uitoefende op het bestuur, door voor de benoeming te zorgen van een behoorlijk aantal Kabeljauwse edelen binnen het bestuurlijk apparaat. De Hoeken voelden zich te kort gedaan en de uitbarsting kwam op 30 december 1392, door de moord op Aleid van Poelgeest door Dirk en Hugo die Blote, toen zij liep te wandelen op het Haagse Binnenhof: - "In 't jaer dertienhondert twee en 't negentich, - toen wierdt in Den Hage dood geslagen, Jonkvrouw Aleid - van Poelgeest, 's Hertogen Aelbrechts boele en dochter - van Jan van Poelgeest. Ende van desen dootslagh quam - eene grote beroerte in den lande".(Divisiekroniek).
Jacobsladder 1983-2 blz -11 Gaan we weer terug naar de Hoekse Van Poelgeesten, dan zien we dat Gerrits broer Johan vermoedelijk een dochter uit het geslacht Van Woude trouwt. Ook de laatste Van Woude, Jacob XVII, was getrouwd met ene Van Poelgeest, namelijk Johanna. Van Hemessen zegt hierover in “Eene Wandeling door Woubrugge en Hoogmade”: “In 1479 werd deze van Woude met vrouw en kinderen uit Leiden verdreven, omdat hij tot de Hoekse partij behoorde. Een tijd lang heeft hij toen in Schoonhoven vertoeft. In 1481 betrok hij weder zijn kasteel te Warmond en wilde daar met zijn krijgsvolk, geholpen door Gijsbert Raaphout, ook een edelman, het Kabeljauwsgezinde Leiden be­dwingen”. In het Rijksarchief bevindt zich een akkoord van hem: Register Maximilianus et Philippus, 1482-1492. “Gerrit van Poelgeest en zijn nacomelingen nemen aan jaarl. te betalen aan Jacob van den Woude in den naem van Jonkvrouw Janna Gerritsdochter van Poelgeest, huisvrouw van Jacob van den Woude, twintich pont groo­ten Vlaams, ter vervanging van een rente van hondert gouden Rijnsche­gulden huwelijksgift, over welker koers geschil was ontstaan. Gedaen in den Hage upten tiensten dach in Februario 1485”. In 1468 ontving deze Van Woude met nog andere edellieden Hertog Karel van Bourgondië. Deze laatste Van Woude was ook “Here van Homade”, ze­ker de erfenis van zijn vrouw. Bij zijn dood op St. Thomasavond (20 december 1503) ging de heerlijkheid Hoogmade weer over aan het ge­slacht Van Poelgeest. Tot zover een stukje middeleeuwse historie over de kastelen en de families Van Poelgeest. Van "Groot Poelgeest" is nog te zien de ruïne van een van de beide ingangstorentjes. Wim Korteling -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

PLATTELANDSVROUWEN

PLATTELANDSVROUWEN HOREN GESCHIEDENIS VAN "HET OUDE RAEDTHUYS” Op woensdag 12 januari kwamen veertig leden van de Plattelandsvrouwen naar “Het Oude Raedthuys” om een lezing te horen van, Hans van der We­reld over de geschiedenis van dit oudste gebouw in Woubrugge. Met veel interesse luisterden zij naar dit boeiende relaas over het verleden. Er werd vroeger recht gesproken in "Het Oude Raedthuys” gemeentevergaderingen vonden daar plaats en lotingen voor de nationale militie gebeurden ook daar; 24 jongens vertrokken met keizer Napoleon naar Rusland waarvan slechts 2 weer levend naar Woubrugge terugkeerden. Achter de rechtkamer, nu het restaurant, bevinden zich de gevangenis­cellen: twee sombere kille hokjes. Wat_een miserabel onderkomen! Nu in deze tijd dienstbaar als wijnkelder. Achter “Het Oude Raedthuys”
Jacobsladder 1983-2 blz -12 lag vroeger ook een, kolfbaan, waar men zich tot in onze eeuw vermaakte met dit antieke balspel. Kortom, als men een bezoek brengt aan “Het Oude Raedthuys” begeeft men zich op historische grond. De in de omgeving zeer bekende ober Jaap Mullor gaf nog een rondleiding door het restaurant. Veel oudere leden van de Bond herkenden mensen van vroeger op de oude foto’s. De dames van de Plattelandsvrouwen werden uitgeno­digd om lid te worden van de historische vereniging en eens te komen luisteren naar lezingen door de vereniging. Tot zover “Het Witte Weekblad”. Drie aanwezigen gaven zich spontaan op als lid van onze vereniging, terwijl de spreker een bedrag voor de kas van de historische vereniging kreeg aangeboden. Daarvoor alsnog onze dank aan het bestuur van de Plattelandsvrouwenvereniging. -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

HERINNERING

IK HERINNER MIJ Enkele maanden geleden stelden wij oud-burgemeester J.C. van Wageningen op de hoogte van het, bestaan van onze vereniging, wetende dat hij al­tijd een grote belangstelling aan den dag heeft gelegd voor zijn vroege­re gemeente. Wij vroegen hem ook, of hij eventueel bereid zou zijn om herinneringen uit zijn zesentwintigjarige ambtsperiode in Woubrugge te schrijven. Daartoe was hij direct bereid. Wij zijn de heer Van Wageningen zeer dankbaar voor zijn toegezegde bijdragen, waarvan we de eerste aflevering hieronder laten volgen. We zullen de afleveringen plaat­sen onder de titel: “Ik herinner mij”. Deze eerste aflevering laten we vergezeld gaan van een korte biografie van oud-burgemeester Van Wa­geningen. Laten wij hem nu verder aan het woord. “In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal” schijnt een passend begin voor het gevraagde artikel in “De Jacobsladder”, het or­gaan van de Historische Vereniging “Otto Cornelis van Hemessen” in de gemeente Woubrugge. Tot het verleden behoort mede de opening van het Gemeentemuseum, een benaming, die in 1953 doelbewust werd gekozen. In het julinummer 1982 van genoemde ladder is ruimte geboden aan een beschrijving van bedoel­de (her)opening èn aan de toen in de publiciteit gekomen catalogus. In het voorwoord van dat boekje staat de benaming “vrienden van het museum”. De toen reeds wenselijk geachte vereniging schijnt men nu te kunnen vinden bij de inmiddels tot stand gekomen Historische Vereni­ging. Maar het moest wel ruim eenvierde eeuw duren: van 1953 tot 1979. Nog even verder terug gaande in het verleden moge herinneren aan 1945: de bevrijding van Nederland, na enige maanden met zich brengend voor alle gemeenten van het land een op zeer bijzondere wijze samengestelde tijdolijke gemeenteraad. De toenmalige burgemeester D. Rijnders zag zich omgeven door een raad
Jacobsladder 1983-2 blz -13

BURGERMEESTER VAN WAGENINGEN

J.C. van Wageningen werd op 19 maart 1907 te Utrecht geboren. Na het eindexamen van de middelbare school en de militaire dienst, kwam hij via het bedrijfsleven in 1932 in de gemeenteadministratie omdat specialisering in een bepaalde sector van het maatschappelijk leven hem toch wel zeer gewenst scheen. Tussen 1932 en 1936 werkte hij in de gemeenteadministratie en verwierf hij het zgn. diploma gemeenteadministratie. Het uitzichtloze op dat terrein in de cri­sisjaren deed hem naar wat anders uitzien. In het najaar van 1935 trad hij tijdelijk in dienst van het ministerie van Economische Za­ken. De tijdelijkheid werd mede door de oorlog 1940-1945 tot laatst genoemd jaar uitgetrokken. Vlak na de bevrijding werd hij gedetacheerd bij het Provinciaal Militair Commissariaat in Zuid-Holland, van juni tot november 1945, op welk tijdstip hij werd aangetrokken door de Provinciale Griffie, waar hij als hoofdcommies werkte tot augustus 1946 toen de reeds jaren beoogde burgemeestersfunctie werd gerealiseerd door benoeming te Woubrugge (augustus 1946). Aldaar or­ganiseerde men in augustus 1971 waardige festiviteiten naar aanlei­ding van zijn 25-jarig burgemeestersjubileum en kon in goede sfeer in april 1972 afscheid worden genomen van Woubrugge en Hoogmade. Tussen 1946 en 1972 maakte de heer Van Wageningen deel uit van de onderstaande besturen en commissies: Bouw- en Woningtoezicht gemeenten Leiderdorp, Woubrugge en Koudekerk (1946-1949), daarna onder dezelfde naam voor de gemeenten Woubrugge en Koudekerk (1949-1969) (commissie opgeheven en beide gemeenten hebben sindsdien een eigen dienst), BB-kring Zuid-Holland III, bestuur Groene Kruis, Leids Borgstellingsfonds, Maatschappelijk Werk Zuid-Holland N.O., Muziekschool Rijnakkoord, Rijnlandse Molenstichting, Schoolartsen­dienst, Schooltandartsendienst, Tuinderscrediet Aarstreek, plaatse­lijke commissie Veilig Verkeer en de Vleeskeuringsdienst. In zijn vrije tijd was hij nog actief in de Rotaryclub Alphen aan den Rijn en omstreken, in de Maatschappij tot Nut van het Algemeen (Alphen) en was hij Rijksgecommitteerde bij de middenstandsexamens. ---------------------------------- van zeven leden, die de medeleden H. Angenent en P.J. van der Eng tot wethouders kozen. De gemeentesecretaris H.E.M. Schaminée was het college tot steun. Aldus bestuurd werd 1946 bereikt, het jaar, waarin de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de provinciale besturen en de gemeenteraden weer op normale wijze gekozen konden en zouden worden. Scheen een en ander klaar voor gebruik in eigen gemeente: na enige maanden bleken zowel de burgemeester als de secretaris voor een andere burgemeestersketen in aanmerking te komen. Teneinde in deze eerste na-oor1ogse maanden niet te overhaast te werk te gaan, werd voorlopig aan een tijdelijke oplossing de voorkeur gegeven. Per 1 maart 1946 gaf het gemeentehuis ook de ruimte aan een tijdelijke burgemeester in de persoon van Mr. H.M. van Fenema en aan een tijdelijke secretaris, met name de heer B.J. Kosten, beiden van elders komend, zich niet metterwoon in Woubrugge vestigend. Op de verkiezingsdag voor de in september te verwachten normaal gekozen raad - 26 juli 1945 - werd ter plaatse bekend, dat de genoemde waarnemend burgemeester zou worden opgevolgd door een nieuw benoemde burgemeester; de auteur van dit artikel. Deze korte uitweiding moge gesloten met de realiteit, dat per 1 februari de tijdelijk ingenomen secretarisplaats tot een definitieve werd door de infunctietreding van de eerste ambtenaar ter secretarie H.J.
Jacobsladder 1983-2 blz -14 Hoogenboom, dezer dagen zesendertig jaar geleden. De schijnwerper nu nog even op het bestuurlijke vlak houdend, mag het aan de vergetelheid ontrukt, dat Woubrugge tussen 1945 en 1972 in totaal elf wethouders heeft gekend. Zover mij bekend, zijn er van deze elf gemeentebestuurders inmiddels drie overleden, van wie L.G. van Tol op 23 december 1963 als zittend wethouder, terwijl G.W.. van der Laan zulk een tra­gisch ongeval is overkomen, dat verder functioneren niet meer mogelijk is gebleken. De andere inmiddels overleden ex-wethouders zijn: B.A. Heenk (VVD), laatste bewoner van Husson's Hoeve aan de Bateweg, wet houder van 1953 tot 1958 en overleden in februari 1972; H. Angenent (CHU), wethouder van 1945 tot 1946 en van 1946 tot 1949, overleden in februari 1979. Hij installeerde mij in augustus 1946. Als een naoorlogse bijzonderheid zij herinnerd aan het feit, dat de in 1945 tijdelijk optredende raad zijn naam met ere droeg: nog geen jaar stond dit college aan het hoofd der gemeente. De eerste normaal gekozen raad functioneerde echter niet vier jaren, zoals de gemeente­wet aangeeft, maar slechts drie jaren, van 1946 tot 1949. Deze ver­schuiving had ten doel de steeds in hetzelfde jaar vallende verkie­zingen van gemeenteraden en provinciale staten los van elkander te doen geraken. Het bekende woord tevens het begrip: “het bezit van de zaak is het einde van het vermaak” bleek ook hier van toepassing, want de raad 1949-1953 werd weer opgevolgd door een college, dat vijf jaren mocht dienen, teneinde de zo juist genoemde colleges weer op dezelfde jaar­noemer te krijgen. Deze bijzonderheid, die men in het algemeen reeds lang vergeten zal hebben, schijnt opgehaald te kunnen worden voor de leden van de historische vereniging, een historie, die overigens voor geheel Nederland gold. (Wordt vervolgd) J.C. VAN WAGENINGEN -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

VOLKSTELLING 1982

MEER VROUWEN IN WOUBRUGGE - De Woubrugse bevolking is in 1982 met 27 vrouwen toe genomen. Het aantal mannen bleef daarentegen gelijk. - In totaal telde de gemeente Woubrugge op 1 januari 1983 4744 inwoners, onder wie 2415 van het mannelijke geslacht. - Over het jaar 1982 is er een geboorteoverschot van 41 - Het jaar 1982 was eveneens het jaar dat er méér mensen (14) vertrokken uit Woubrugge dan zich vestigden in onze gemeente. In totaal vertrokken 176 personen. - Er werden in 1982 63 baby's geboren, 24 huwelijken gesloten en 5 echtscheidingen ingeschreven. Tenslotte stierven er 22 gemeentenaren.
Jacobsladder 1983-2 blz -15

OUD ALKEMADE

“OUD ALKEMADE” VAN START We hebben vroeger in dit blad wel eens geschreven over onze collega-geschiedenisbeoefenaren van de Stichting Oud-Leimuiden en Rijnsater­woude. Als "buurvereniging" onderhouden wij met hen regelmatige kon­takten. Nu is er in een andere buurgemeente, Alkemade, eveneens een club van start gegaan die dezelfde doelstellingen nastreeft, namelijk “Oud Alkemade”. Volgens voorzitter Evert Rodewijk bestaat er veel belangstelling voor het verleden van Alkemade. “Als stichting zijn we al sinds 1980 ac­tief. In die tijd hebben we al een paar keer een tentoonstelling met oude foto’s gehouden. De opkomst bijvoorbeeld bij “Honderd jaar Veens onderwijs”, waarbij oude schoolfoto's en -materialen waren verzameld, was enorm. Met die ervaring nog in het achterhoofd durfden we het aan donateurs te gaan werven”. Tot nu toe hebben ongeveer 300 (!) ingezetenen van de gemeente Alkemade zich opgegeven, nadat men huis aan huis een fraaie folder had rondbezorgd. Het uitgeven van een blad (vier keer per jaar) is een van de belang­rijkste wensen van het bestuur. Het blad “De Alkmadders” (onlangs verscheen het eerste nummer) wordt gevuld met historische gegevens en wetenswaardigs over Alkemade. Verder bestaan er plannen lezingen te organiseren die een licht werpen op het verleden en het ontstaan van de natuurlijke omgeving. Tenslotte denkt men behalve het tentoon­stellen van oude foto's, ook aan oude documenten, voorwerpen en archeo­logische vondsten. Voor donateurs (f 10 per jaar) zullen deze activiteiten kosteloos zijn. Het bestuur hoopt, dat meer inwoners van Alkemade zich zullen gaan verdiepen in de plaatselijke geschiedenis. Evert Rodewijk: “Vijf be­stuursledon volge al en cursus onm 17de eeuwse handschriften te le­ren lezen, waardoor archieven wat toegankelijker worden. Misschien kunnen we dan ooit achterhalen hoe oud de gemeente is. Met nieuwe, actieve leden kunnen we meer werkgroepen vormen.” Wij hopen ook iets te kunnen doen aan het behoud van een dorpsgezicht, bijvoorbeeld door aan te dringen op restauratie van oude gebouwen. Voor kenmerkende gebouwen kan ook al tijd nog gezocht worden naar een andere bestemming, alvorens tot sloop wordt overgegaan”,aldus de voorzitter van Oud-Alkemade. Het bestuur streeft ernaar de aandacht over de verschillende dorpen te spreiden. Behalve een aantal Veenders, onder wie de samenstellers van de twee boekjes met prentkaarten over Roelofarendsveen, wordt het bestuur onder meer gevormd door S. Strijk uit Rijpwetering, mevrouw Schoenmaker-Van Berkum uit Oude Wetering en T. van der Hulst uit Oud Ade. Als secretaris treedt op Tom van der Meer, Zuideinde 125, Roelofarendsveen. We wensen Oud-Alkemade veel succes! Het bestuur van “Otto Cornelis van Hemessen" -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

PATER FAASE

De vroegere pater A.H. Faase schreef ons naar aanleiding van het boek­je “Vijfentwintig jaar zielzorg in Woubrugge” vanuit zijn tegenwoordige woonplaats Epe het volgende: “Het boekje “Vijfentwintig jaar zielzorg in Woubrugge” heb ik in goede staat ontvangen. Mijn hartelijke dank daarvoor. Het zal niet nodig zijn u te zeggen dat ik het boekje met zeer veel plezier gelezen heb. Allerlei herinneringen kwamen boven: herinneringen aan personen met wie ik toen zoveel contact had, aan de parochieraad en het zangkoor, aan mijn werk daar en vooral aan het prettige “klimaat” in Woubrugge. Wat ik me
Jacobsladder 1983-2 blz -16 niet meer kan herinneren is het feit dat we aanvankelijk in de beneden zaal gekerkt hebben. Het boekje heeft een ereplaats in mijn kast gekregen”. -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

MOLEN DE EENDRACHT

BAKKER QUINT UIT WOUBRUGGE LAAT ZIJN MEEL MALEN IN “DE EENDRACHT” Sinds enige tijd is onze plaatselijke broodbakker J.L. Quint een van de “Echte Bakkers” die hun meel “bruin van de molen” kopen. Samen met bakkers K. van Dalen uit Bodegraven, Jac. de Graaf in Alphen aan den Rijn, A. Schaper in Nieuwkoop en B. Visser in Hazerswoude heeft de heer Quint een stichting opgericht die “De Eendracht” exploiteert. Het lijkt ons leuk om over de Alphense “Eendracht”eens wat meer te vertellen, omdat daar één der ingrediënten vandaan komen dat de Woubruggena­ren dagelijks via hun brood naar binnen krijgen. Vlak bij de hefbrug over de Gouwe in Alphen aan den Rijn staat in al zijn glorie de windkorenmolen “De Eendracht”. Hij is sinds 1972 eigendom van de gemeente en in 1974 is hij grondig gerestaureerd. Elke zaterdag is de molen in bedrijf en te bezichtigen. In "De Eendracht" wordt op ambachtelijke wijze broodgraan vermalen tot volkorenmeel. De belangstelling hiervoor is groeiende, niet in de laatste plaats omdat steeds meer mensen het gezonde en smakelijke eindprodukt zijn gaan waarderen. Hierdoor komen trouwens meer molens in bedrijf: op het ogenblik draaien ongeveer veertig windmolens in heel Nederland met een geheel of gedeeltelijke werktaak. Afgebrand --------- In 1898 werd “De Eendracht” in Alphen gebouwd. Op die plaats stond eerst een andere molen, de “Reiger” die in 1751 afbrandde. De huidige molen is een “immigrant”, daar hij oorspronkelijk uit de Zaanstreek komt. “De Eendracht” was op zijn vorige standplaats in 1752 gebouwd als pelmolen, genaamd “De Twee Gebroeders”. Hij was dus ingericht om rijst te pellen. De molen is uitgerust met zes koppels maalstenen. Twee (oorspronkelijk drie) werden aangedreven door een oude “Industrie”-dieselmotor. Vermoedelijk zal ook deze hulpaandrijving eerstdaags gerestaureerd worden. Op de maalzolder bevindt zich een klein koppel stenen dat elektrisch wordt aangedreven. Ook op windstille dagen is de omzet dan gegarandeerd. Drie koppels stenen worden door de windmolen aangedreven. Hiervan zijn twee koppels geschikt om broodgraan te malen. Het derde koppel werd vroeger, tot omstreeks 1952, gebruikt om veevoeder te malen. Elevator Het produktieproces is tamelijk ingewikkeld. De aangevoerde tarwe loopt via de voorraadsilo's op de reinigingsmachine. Vervolgens wordt het door een elevator (riem met bakjes die de tarwe opscheppen) omhoog gebracht en op de meelzolder opgevangen in zakken. Dit alles wordt elektronisch aangedreven, verdere bewerkingen geschieden op windkracht. De zakken met gereinigde tarwe wordt op een tweede elevator gestort, die het eens twee verdiepingen hoger brengt. De tarwe komt dan in een voorraadbak boven de maalstenen terecht. Via een pijp en een zogenaamde schudschoon wordt de tarwe langzaam in het koppel maalstenen geschud en tussen de twee stenen vermalen. Om de stenen is een houten kuip aangebracht waarin het meel wordt opgevangen. Natuur ------ Het ambacht van een molenaar houdt meer in dan alleen het malen van tarwe. Op een windmolenwerken betekent in eerste plaats de natuurkrachten scherp in de gaten houden. Elke veeg aan lucht, elk wolkje, elke temperatuur wisseling heeft voor de molenaar zijn betekenis. Opkomende buien, harde windstoten, onweer en verandering van windrichting
Jacobsladder 1983-2 blz -17 moeten tijdig opgemerkt worden omdat zij anders grote ongelukken kunnen veroorzaken. Daarnaast valt er altijd wat te timmeren of te zagen. Het vergt heel wat onderhoud om een windmolen in optimale conditie te houden. De molenaar moet tevens constant de kwaliteit van het gemalen meel in de gaten houden: te fijn, te grof, krijgt de steen voldoende tarwe of juist te weinig? Groeven En dan is er nog het “billen” van de stenen. Billen is het opnieuw inhakken van de groeven in het maaloppervlak van de stenen als deze afgesleten zijn. Op elke steen liggen ongeveer 120 groeven, die om de vijftig à zestig ton verwerkte tarwe verdiept moeten worden. Het eindprodukt is een gezond en smakelijk volkorenbrood. Van de volle tarwekorrel is immers een meel gemalen waarin alle in de tarwe aanwezige voedings- en bouwstoffen bewaard zijn gebleven. Dit in tegenstelling tot meel voor fabrieksbrood, waarin slechts een deel van de zemelen terug te vinden is en veelal de kiemen helemaal niet meer. (Bron: "Rijn en Gouwe” d.d. 18-1-1983 -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-

RIJNSTREEK 1813 - IV

IV. De indruk te Leiden ----------------------- Verbijsterend was de indruk van de ramp van Woerden op de toch reeds niet zeer moedige bevolking van Leiden. De barbaarse wijze, waarop de Fransen te Woerden tegen de weerloze burgerij waren opgetreden, de algemene plundering, de talrijke doden en gewonden waren reeds bij de eenvoudigste vermelding voldoende, om de Leidse burgers tot wanhoop te brengen bij de gedachte, dat ook aan hun stad een dergelijk lot wachtte. Hoe moest dus niet de indruk zijn bij de sterk gekleurde verhalen van de overspannen vluchtelingen, zo kort na het blijmoedig uittrekken van de kleine, maar enthousiaste schare? Algemeen vreesde men, dat de Fransen, wier sterkte de meest fantastische verhalen de ronde deden, onmiddellijk op Leiden zouden aanrukken, en men zag de stad, die toen vrijwel van weermiddelen was ontbloot, in gedachten al overgeleverd aan uitspattingen van de overmoedige vijand. Onmidde11ijk besloot de provisionele regering om de heren Van Bommel en Kluit naar Amsterdam af te vaardigen, om te verzoeken, een de­tachement Kozakken naar Leiden te zenden en toen die niet zo snel, als gehoopt was, verschenen zond Kluit de 26ste de volgende wanhopige brief aan Kemper te Amsterdam: “Hoe is het toch mogelijk, dat ik op mijn allerdringendste brief van hedenmorgen, zoo aan U als aan den Commandant geschreven geen antwoord, geen gevolg bekomen hebbe - wil men ons aan lot overgeven en de
Jacobsladder 1983-2 blz -18 verwoesting van de stad door het weigeren of retardeeren van eenige ge­ringe hulp, ware het alleen om contenance te vertoonen, toelaten – in ‘s hemels naam - ik wassche mijne handen in onschuld en heb mijn geweeten vrij van mondeling en schriftelijk het onmogelijke gedaan te hebben tot ons behoud; mijn tranquiliteit heeft mij nog geen oogenblik verlaten - maar de desolatie hier is à son comble – en geen tijding van nadering der Engelschen, hoe officieel ook gecommuniceerd, worden door eenig mensch geloofd. Daar dezelve nu reeds 3 maal en ook hedenavond weder leugenachtig bevonden is”. De paniek was algemeen en 26ste berichtte men aan het Algemeen Bestuur, dat men “in geval van aannadering der Franschen uit hoofde van de geringe middelen van defensie, van gevoelen zoude zijn de stad niet te verdedigen, ten einde veiligheid van persoonen en goederen alhier niet in gevaar te stellen”. Het antwoord hierop luidde, dat de generaal De Jonge was gemachtigd “betrekkelijk de verdediging der stad pro re nata en naar gelang der omstandigheden (te) handelen”. De bevolking drong te samen voor het huis van Kemper aan de Breestraat 109 over het raadhuis om enige zekere tijding te verkrijgen; algemeen beschouwde men het te verwachten vertrek der familie als het zekerste teken van de ernst van de toestand. Kemper had op het punt gestaan om aan zijn vrouw aan te raden uit Leiden te vertrekken, maar hij liet dit, om aan de bevolking en aan de stadsregering enige steun te geven, daar haar vertrek de wanhoop te Leiden ten top had doen stijgen. Een bescheiden prent uit die dagen toont ons de moedige vrouw, hoe zij, met een kind op de arm, op de stoep van haar huis de wanhopige bevolking tracht gerust te stellen. Kemper zelf schreef uit Amsterdam aan de stadsregering en trachtte ’s morgens om die uur vijftig kozakken te krijgen om daarmede naar Leiden te snellen. De weg over Halfweg was echter nog versperd, daar de bevelhebber, van het fort de doortocht weigerde, en toen Kemper zich gereed maakte om over Alphen te gaan, kwam het bericht dat het grootste gevaar geweken was, waardoor zijn overkomst overbodig werd. Zo was de stemming, waarin De Jonge de bevolking te Leiden aantrof, toen hij de 25ste november aldaar terugkeerde met zijn adjudant Van Berghuijs en de advocaat Van der Meer Mohr. In zijn rapport klaagde hij niet alleen over de onwil van de Leidse gardes, maar ook over de tegenwerking van het stadsbestuur. “Men toonde”, zo schrijft hij, “alle mogelijke onwil om tot de verdediging der stad mede te werken; vele gewapenden onttrokken zich aan den gevergden dienst en er verwijderde zich in dat tijdstip eenige individuen, welke plichtshalve zich in alle mogelijke gevallen bij den persoon van den Generaal De Jonge hadden moeten vinden”. De luitenant-kolonel De Bruin bleef zwarigheden maken tegen het zenden van Leidse gardes naar de voorposten zonder voldoend aantal patronen, en enkele troepen bleven mopperen en onttrokken zich aan alles. Persoonlijk tegen De Jonge schijnt de tegenwerking niet geweest te zijn, althans de 26ste schreef Van Boetzelaer aan het Algemeen Bestuur, dus na de benoeming van De Jonge tot commissaris van oorlog op 25 november: “Op hetgeen ons door de H.H. van Styrum en Van Marle nopens den Generaal De Jonge is voorgesteld, haasten wij ons UEd. M. te schrijven, dat er geene de minste redenen bij ons bestaan waarom gem. Heer in ’t commando door eene andere zoude behoren te worden vervangen”. Het Algemeen Bestuur deed al het mogelijke om troepen naar Leiden te zenden, ten einde een aanval der Fransen uit Woerden te keren. Van Hogendorp schreef, de 26ste november laat in de avond, naar Amsterdam: “Eensklaps komt er een adjudant van den generaal De Jonge ons melden dat vijfentwintig honderd Franschen te Woerden zouden zijn. Wij hebben ontboden al wat hieromtrent is. Wij bidden u ons hulp toe te schikken. De vijftig kozakken, ons door UEd. beloofd, zijn niet gekomen. Indien, zoals wij gelooven, Amsterdam nu geheel van den vijand ­verlaten is, zoo zouden al de kozakken kunnen komen. Doet in dit geval al wat in Uwe magt is om dien aanval af te wenden. Wij staan in de
Jacobsladder 1983-2 blz -19 bres en elk is ons bijstand schuldig”. In een andere brief, eveneens van de 26ste november schrijft het Algemeen Bestuur aan De Jonge, dat het heeft: “order gegeven aan generaal Sweerts om met al zijne Pruisen op Leiden te rukken. Kunnen wij meer hulp opdoen, wij zullen ze U toeschikken. Wij zullen overal alarm geven, en alles oproepen om bij te staan. Wij schrijven mede naar Am­sterdam", enz. Ook Van Stirum schreef "de ordres zijn gegeven, dat alle disponible Pruissen dezen nacht op Leyden zullen marcheeren; het zal wel in den morgenstond zijn, eer die daar zullen aankomen". Uit een aantekening in een handschrift in het Leids gemeentearchief blijkt, dat reeds 's avonds van de 24ste enige cavalerie uit Den Haag aankwam. Door de provisionele regering werd aan de studenten verzocht om voor enige dagen het geweer te dragen om het gemeen in toom te houden. Zij patrouilleerden overdag en betrokken de wacht in de universiteitsvierschaar (thans burgemeesterskamer) op het stadhuis. Zij droegen geen uniform. Voortdurend kwamen er meer troepen. Behalve de studenten, die volgens De Jonge "zich met alle ijver aanboden en diendon", waren er te Leiden een detachement dragonders van het regiment van kolonel Timmerman, terstond na de ramp naar Leiden gezonden, een detachement van de voormalige gardes van de prefect van de Monden van de Maas, de Leidse gardes, een aantal Haagse gardes, drie compagnieën vrijwilligers uit Den Haag en een uit Delft. N.J. Baake vermeldt in zijn journaal, dat er de 23ste reeds tweehonderd vrijwilligers onder bevel van de kapi­tein Simons naar Leiden gingen. "Den geheelen dag door zijn vrijwil­ligers naar Leiden vertrokken; men had geen wapens genoeg om degenen te helpen, die zich aanboden”. De 24ste vertrokken er volgens hem weer zestig vrijwilligers naar Leiden, "alsmede gedurende dien dag drie partijen vrijwillige cavalerie, ieder bijna 30 man”. Dit ge­schiedde nog vóór dat de ontruiming van Woerden bekend was. De 25ste kwamen de Pruisen 's nachts uit Rotterdam in Den Haag, die de 27ste naar Leiden vertrokken (1); ook kwamen er verschillende schui­ten met boeren met pieken. Zo kwamen er allengs meer en meer troepen te Leiden en de 25ste werd de toezending van tweehonderd geweren toegezegd. De Jonge nam terstond alle maatregelen om Leiden te behouden; de 26ste getuigde Van Boetzelaer dat hij "van de zwakke middelen, welke hij heeft, met alle activiteit nacht en dag gebruik maakt". Zodra mogelijk deed De Jonge de voorposten in de richting van Leider­dorp versterken en uittrekken tot het Hazerswoudse hek, met enige vooruitgeschoven posten tot bij Alphen, en zodra hij de beschikking kreeg over enig geschut, deed hij daarmee de Leidse wallen bezetten. Toen er ongunstige berichten van de vijand kwamen, werden de voorpos­ten versterkt en uitgestrekt tot aan de Goudse Sluis en 's Molenaars­brug, ook in de richting van Leidschendam. De 30ste november ontving men bericht van het overtrekken van de Lek door de Fransen en vreesde men, dat zij naar Gouda zouden marcheren. De Jonge verdubbelde de waakzaamheid en spande alle krachten in, doch hij stuitte overal op tegenwerking van het Leidsch bestuur, dat hem trachtte te overtuigen van de noodzakelijkheid om de stad te ontruimen, ten einde die te sparen voor het lot van Woerden. Men deed al het mogelijke om hem over te halen om een positie achter Leiden aan de Haagse Schouw in te nemen, en presenteerde memories tegen de maat­regelen tot versterking van de stad en tegen het plaatsen van geschut op de wallen. Zelfs verklaarde men aan De Jonge, dat men zich, tegen zijn maatregelen tot verdediging zou zetten, als de vijand naderde of een aanval mocht ondernemen. Zo trad de regering op, die eerst Tullingh had trachten te overreden tot de ongelukkige aanval op Woerden; de bevolking was wanhopig en vreesde ieder ogenblik de Fransen voor de stad te zien. De positie van De Jonge was uiterst moeilijk en aan zijn energie dankt men voor een groot deel, dat de paniek zich niet verder verspreidde. De 26ste
Jacobsladder 1983-2 blz -20 november schreef hij naar Den Haag, dat hij met genoegen vernomen had, dat men Leiden wilde behouden en dat hij slechts op uitdrukkelijk be­vel uit Den Haag de stad zou ontruimen. Hij voegde hieraan toe: “Ik reken mijn vaderland en mij zelven gelukkig, de geest van energie te hebben mogen vinden bij degenen, die de zwakheid der regering Leiden ras zullen ontdekken”. De 28ste november kwamen er vijfenzeventig Kozakken in de stad, die op de Ruïne kampeerden en 's middags verder trokken naar 's-Gravenha­ge (een andere bron spreekt van slechts zestig Kozakken). De kalmte was in Leiden teruggekeerd. Reeds 26 november schreef Johan Valckenaer aan Luzac te Leiden: “Uw brief van gisteren is wel ontfangen; het deed mij leed, dat gijl. zoo geheel zonder reeden en fundament benauwd zijt geweest, zoodat men zig niet geschaamd heeft om eene capitulatie met Molitor aan te gaan, of tenminste den voorslag daartoe in overweging te nemen. Dit brandmerkt mijn goede Leijdenaren met eene onuitwischbare schande. Hoe kon het in gezonde hersenen opkomen, dat Molitor van agter geprangd door de aannaderende troepen en het land rondsom in opstand ziende zig in die cul de sac Leijden zou wagen; waarom niet veeleer Amster­dam, toen het den 24e dezes nog geheel weerloos en open was en geen stuk geschut geplant of eenig canonnier in werking met zijne macht aangevallen·····? ····· alle oogenblikken worden er geallieerde troepen hier verwaght, die morgen wel naar Leijden zullen afmarcheeren”. Tekenend is ook de brief door W.P. Kluit de 28ste november aan Kemper verzonden: “Amicissime! Geen zweem van verwijt was in mijn hart, maar de geest van vertwijfeling, die ik hier zag geboren worden en die velen deed vlugten en het gemeen woedend maakte, was alleen mijn drijfveer. God zij geloofd! Wij zijn gered – deeze dag was een zege en blijdschap – hedenmorgen ten 3 uuren arriveerden 60 kozakken – ten 9 uuren kreeg ik de zekere tijding van de nadering der Eng. vloot, die tusschen Cat­wijk en Scheveningen met ’t blote oog te zien was en morgen zal be­ginnen te debarqueeren - en eindelijk de evacuatie van Woerden - heb dank voor uwe zorgen - God en het Vaderland loone uwe trouwe zorgen; veele menschen zijn onwaardig de vrijheid, die hun aangebragt wordt - waarover mondeling nader. Ik hoop, dat men nu dadelijk zorg zal dragen l. voor eene algemeene collecte tot schadevergoeding voor Woerden. 2. dat het justitiewezen spoedig op den vorigen voet hersteld worde, immers quo ad formam. 3. dat dadelijk een anderen rector benoemd worde, - want ‘t is ondragelijk, dat B. noch geen vlag op de academie heeft blieven te zetten”. De zinspeling over onwaardige houding in deze brief en de onomwonden veroordeling van die houding van het stadsbestuur in het schrijven van Valckenaer tonen hoe ook in die dagen zelfs kritiek geoefend werd. De 29ste of 30ste november schreef De Jonge, dat de Haagse gardes be­gonnen te verlopen. “Ik zal derhalve de propositie aan de zoogenaamde Leydsche gardes, die de voorposten-dienst geweigerd hebben, doen, om de stedelijke en andere dienstbeurten, welke alhier te verrigten zijn, waar te neemen, voor zooverre zulks zal kunnen geschieden”. Het voor Leiden zo belangrijke bericht van de evacuatie van Utrecht door de Fransen in de nacht van 27 op 28 november maakte voor goed een einde aan het gevaar, dat van die zijde werd gevreesd en de 30ste november raadde Van Hogendorp om alle manschappen naar Leid­schendam te zenden om Den Haag tegen een mogelijke overval uit Gouda te dekken. Ook was terstond na ontvangst van het bericht van de ontruiming van Woerden een detachement naar Leiden gezonden om die stad te bezetten. De aanwezigheid van De Jonge werd te Leiden niet meer vereist. Hij was de 25ste november benoemd tot commissaris van oorlog en vertrok dientengevolge de 2de of 3de december naar 's-Gravenhage, na het commando overgegeven te hebben aan de oudste officier, de luitenant-kolonel der cavalerie Hartingh. Aan deze werd 5 december uit Den Haag
Jacobsladder 1983-2 blz -21 bevolen om alle posten te Woerden en elders in te trekken, “met zijn onderhebbend detachement, het regiment (waarschijnlijk dat van Timmerman) in Den Haag te rejoigneeren, en vervolgens naar het eiland van Voorne te marcheeren en zich aldaar te stellen onder de orders van generaal Sweerts de Landas”. Onder de troepen te Leiden moet nog melding gemaakt worden van een detachement artillerie onder luitenant-kolonel C.C.P. Steinmetz, dat terugkeerde naar Delft. De dienst te Leiden was vooral voor dit korps zwaar geweest, zoals blijkt uit een schrijven van Steinmetz van 30 november, waarbij hij drieëndertig nieuwe kapotjassen aanvroeg. Hij verklaart daarbij, dat zijn artilleristen reeds acht dagen dag en nacht op de batterijen hebben gebivakkeerd en dat dezelve door de strenge koude ‘s nachts het niet langer konden uithouden. Verscheidene manschappen waren daarvan reeds ziek geworden. De gevraagde kapotjassen werden hem de 1ste december beloofd met nog honderd stuks voor de manschappen van het 1e regiment vrijwilligers te Leiden onder luitenant-kolonel Simons. Het krijgsbedrijf voor Leiden was nu afgelopen en het aldaar zo ernstig gevreesde gevaar was afgewend. Dreigde het ook werkelijk? Reeds Van Hogendorp schreef: “naar mijn oordeel is het blinde schrik doch men moet daarin voorzien", en ook Valckenaer achtte het gevaar denkbeeldig, dat de Fransen zich, in de rug door de vijand bedreigd, in de “ cul de sac” Leiden zouden wagen. Toch werd het in de eerste dagen algemeen geloofd, dat de Fransen zouden trachten Leiden te veroveren en ook wordt hierop gezinspeeld in het rapport door Van Hogendorp ingediend over de personen, die zich bij de omwenteling hadden onderscheiden. Hierbij wordt ook genoemd Hendrik Mens, tuinman in Oudshoorn, die reeds een rol had vervuld bij de Aprilbeweging en later deelnam aan de inname van Woerden. Volgens Van Hogendorp zou Mens, nadat Woerden door de Fransen was heroverd en deze dreigden een aanval te doen op Leiden, door een krijgslist aan bekende Fransgezinde verraders in Woerden brieven in handen gespeeld hebben, waarin allerlei gefingeerde berichten waren opgenomen over de nadering van drieduizend Kozakken met tien stukken geschut en over de ontscheping van dertigduizend Engelsen te Scheveningen. Toen deze berichten, zoals verwacht werd, aan de Fransen waren overgebracht zouden deze gedraald hebben met het voortrukken, totdat het door de zending van alle beschikbare troepen naar Leiden te laat was geworden om succes te verwachten van een plotselinge aanval. Van Hogendorp vervolgt dan: “Zo heeft geestrijke en stoute vinding van deezen gewonen man de heilrijkste uitkomst gehad en hoe laat ik ook de juiste kennis daarvan gekregen heb, zie ik nogthans in dezelve de uitsluiting van het raadsel, hoe de Franschen den kostelijken tijd hebben kunnen verliezen, totdat de Russische infanterie te Amsterdam en de Pruissische te Arnhem verschenen is.” Deze “uitsluiting van het raadsel” is echter wel wat al te naïef te beschouwen. De Franschen vermoedden wel dat er voorlopig geen hulp uit Frankrijk verwacht kon worden, trots de beloften van Napoleon, en zij wisten dat de Russische en de Pruisische troepen naderden, die misschien de terugtocht op Gorinchem konden afsnijden. De bevolking was tegen hen en het zou dus een groot waagstuk geweest zijn om met een kleine troep zich te ver van het steunpunt Utrecht te verwijderen. Dit was alleen mogelijk geweest, indien voor hen de terugweg over Rotterdam, Dordrecht en Papendrecht nog vrij was en wellicht staat hiermede in verband het opnieuw verschijnen van de Fransen in die dagen voor Dordrecht. Een aanval met een vliegende colonne op Leiden met kans om tot in Den Haag door te dringen, zou ongetwijfeld een groot gevaar hebben opgeleverd voor de bevrijdingsbeweging, doch had geen blijvend voordeel voor de Fransen kunnen geven, daar Molitor te weinig troepen beschikbaar had om Holland te heroveren. Voor dit mogelijk tijdelijk voordeel kon hij zijn troepen niet wagen de kans om afgesneden
Jacobsladder 1983-2 blz -22 te worden door de snel naderende bondgenoten. Dan zullen ook Molitor en zijn officieren in Woerden overwogen hebben, en dit zal eerder op hun besluit om niet verder te trekken van invloed zijn geweest, dan de bescheiden listigheid van de Oudshoornse tuinder. Noot: (1) Het verhaal van een ooggetuige, aanwezig op het gemeentearchief te Leiden, vermeldt dat de 27ste de Pruisische gardes te Leiden aan­kwamen; Volgens Baake waren zij oorspronkelijk bestemd om Den Haag te dekken. Waarschijnlijk bleven zij slechts kort te Leiden. (wordt vervolgd.)

PAROCHIEKERK HOOGMADE

Er zijn nog enige exemplaren voor handen van het boek “Vijftig jaar parochiekerk Onze Lieve Vrouw Geboorte te Hoogmade”. Dit boek be­schrijft niet alleen de geschiedenis van hot huidige rooms-katholieke kerkgebouw, maar gaat ook in op de vroegere kerkgelegenheden voor katholiek Hoogmade. Daarnaast gaat de schrijver uitgebreid in op de instorting van de vroegere kerk in de zomer van 1929. Het boek telt 104 pagina’s, ruim vijftig afbeeldingen en is gebonden in een mooie, harde band. Wie alsnog (voor f 22,50) in het bezit van dit jubileumboek wil komen, kan zijn/haar bestelling richten aan het secretariaat van de historische vereniging. Wij zijn allemaal liefhebbers van de historie van onze gemeente en daar hoort het gemeentedeel Hoogmade ook bij! Straks zijn de boeken uitverkocht en dan vist u achter het net! In 1979 schreef de secretaris het boek “Tweehonderdvijftig jaar kerk aan de Does”, handelend over de historie van de Nederlandse hervormde kerk in Hoogmade, die in dat jaar 250 jaar bestond. Ook van dit boek zijn nog enkele exemplaren. Het is te verkrijgen bij mevrouw N. Lens-Slingerling, Zuidweg 5ld in Rijpwetering. De netto-opbrengst komt ten goede aan het restauratiefonds van de Hervormde Gemeente van Hoogmade. Hans van der Wereld is verder van plan om ook de Hervormde kerk in Woubrugge te gaan beschrijven. Het idee heeft hij reeds aangekaart bij de kerkvoogdij. Als deze beschrijving te zijner tijd uitmondt in een boekje, dan zijn er van alle drie de oude historische kerken in onze gemeente boekjes en beschikt de belangstellende lezer dus over een “kerken-trilogie”..... -o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-